Fell stond al een tijdje in de zaal, ergens in de schaduwen, onopvallend. Hij had zijn uniform aan, dat vond hij wel gepast. Zijn boog en pijlen hingen op zijn rug. Hij had ze meegenomen, maar er was geen reden voor, eerder automatisme. Het zwaard had hij wel in zijn hutje gelaten, hij hield niet van zwaarden, ze waren sierlijk, maar ook onhandig en groot. Zijn gezicht was niet te zien, de kap was over zijn hoofd getrokken en een doek verborg zijn gezicht tot over zijn neus.. Zijn ogen lagen in de schaduw, alleen als je goed keek kon je de zilvergrijze glinstering zien. Die ogen gingen langzaam de zaal rond en bleven even op de prinses rusten, ze sprak. Hij kende haar alleen van uiterlijk, hij had nog nooit een woord met haar gewisseld. Hij zag de koning, Vokun, alleen bij de naam werd hij gevuld met haatgevoelens, zijn ogen vernauwden zich even, maar hij schudde de gedachten van zich af. Voor Mana, was het enige wat in hem opkwam, dat was het enige wat hem weerhield van weggaan. Hij keek naar de rest van de mensen die aanwezig waren. Niemand had hem opgemerkt, daar was hij zeker van want geen enkele blik was nog zijn kant op gericht geweest. Volgens hem was dat vreemd, het was een ronde zaal, er waren weinig plaatsen waar iemand zich goed kon verbergen, maar hij had er een gevonden. Een vanwaar hij iedereen kon zien, maar zij hem bijna niet konden zien. Dat was wat hij het liefst had. Hij had, sinds hij hier stond, gekeken hoe de laatste mensen binnendruppelden. Het binnenkomen was nog vrij makkelijk geweest, wachter hadden vaak weinig oog voor hun plichten.
Hij richtte zijn aandacht op de woorden van koning Vokun en de prinses, de rebelse drakenruiters moesten dood, en hun leider moest gevangen worden. Klonk simpel in zijn oren. Er was een vraag, zij antwoordde, en zo zou het nog wel een tijdje doorgaan. Zwijgend luisterde hij verder naar haar woorden.